De foto’s en een groot deel van de teksten zijn overgenomen uit een gedenkboek dat is samengesteld in opdracht van de Directie der Verenigde Koninklijke Papierfabrieken Van Gelder Zonen, ter herdenking van het feit, dat in 1748 de naam Van Gelder zijn intrede deed in de Nederlandse papierindustrie; 150 jaar Van Gelder Zonen. Het gedenkboek is uitgegeven in het jaar 1934. Het Nederlands is aangepast aan deze tijd. De teksten zijn herschreven om de aan te laten sluiten bij de afzonderlijke foto’s.
In nevenstaande You tube video kun je nog eens zien hoe vroeger in Velsen het hout per schip aankwam en gelost werd per kraan. Ook het vervoer per trein en het stapelen van de houtstammen is goed weergegeven.
De video eindigt met een kijkje in het ketelhuis van voorheen
De stammetjes worden in magazijnen gestapeld en met hydraulische druk door een stempel op een ronddraaiende slijpsteen gedrukt. Het hout wordt vervezeld tot zogenaamde houtslijp, dat als grondstof voor de papiermachine dient. Op de foto staat een vierkastenslijper van de firma Miag, de zogenaamde Miag-slijper. Door het gewicht van de slijpsteen en de druk die erop wordt uitgeoefend door de houtstammetjes, is de slijper zwaar geconstrueerd.
Op de foto zijn twee Miag-slijpers te zien die door één elektromotor worden aangedreven die tussen de slijpers staat opgesteld. Dit wordt gedaan om ruimte te besparen. Deze opstelling wordt een “tweelingslijper” genoemd. De capaciteit van een houtslijper is ca. 13-15 ton houtslijp per dag. Het motorvermogen per slijper is ca. 1.200-2.300 kW oftewel 1,2-2,3 MW. Dit vermogen is nodig omdat de stammetjes met een druk van 25.000-30.000 kg/m2 op de slijpsteen worden gedrukt.
De chemicaliën om cellulose te maken in het zogenaamde sulfietprocédé worden ook op het terrein te Velsen gemaakt in de “hoogen toren”. Daarin wordt het uit pyriet gebrande zwaveldioxide (SO2) met een water over kalksteen geleid waarbij een loog ontstaat dat onderuit de eerste toren naar de tweede toren gaat. In de tweede toren wordt dan een sterker loog gemaakt en in de derde toren een nog sterker loog.
Met karen, die ongeveer driehonderd kubieke meter bevatten, worden de houtchips in de kookketels gestort. Het sterke loog gaat naar de kookketels en onder een temperatuur van 140 °C en een druk van vier atmosfeer, die onder het koken tot acht atmosfeer oploopt, wordt het hout gekookt. Veertien a twintig uur duurt het voordat een ketel de inhoud van een kar heeft verwerkt en het hout uitgeloogd is tot zuivere celstof (cellulose).
Om van droge cellulose, houtstof, lompenstof of het ‘oud papier’ de eigenlijke papierpulp te bereiden, moeten de grondstoffen eerst worden fijngewreven in de “kollergangen”. Dit zijn grote ijzeren kommen, waarin basalten maalstenen ronddraaien over de pulp als een soort tredmolen om de pulp geschikt te maken voor de papiermachine.
De cellulosepulp is niet gelijk geschikt om papier van te maken. De cellulosevezels zijn als het ware kaal en hebben geen onderlinge hechtingsmogelijkheden om een papierblad te vormen. In zogenaamde Hollanders worden de cellulosevezels gemalen waarbij fibrillen (weerhaakjes) ontstaan die gunstig zijn voor de bladvorming op de papiermachine. Een Hollander kan maar weinig energie overbrengen op de vezel en daarom is het malen met een een Hollander een langdurig proces.
Bron: 150 jaar Van Gelder en Zonen door Dr. Jane de Iongh