Kaart van het Renkums Beekdal, Nicolaes van Geelkercken, 1640. Gelders Archief Arnhem inv.nr. 0012-K257.
Op een kaart van Van Geelkercken uit 1641 komen we de Hartense Beek tegen met aan de zuidzijde van de Postweg, nabij de latere Bokkedijk, de herberg “De Bock” met naastgelegen papiermolen en oostelijk daarvan het in 1383 gestichte O. L. Vrouwenklooster en de aan de noordzijde van de Postweg gelegen middeleeuwse kerk. Geheel links onderin vind men de ‘De Bock en Molen’
Bron: Historisch Documentatiecentrum Renkum. www.heemkunderenkum.nl
1598
De oudste papiermolen van Renkum lag aan de Renkumsebeek bij de Herberg ‘De Bock’, op het voormalige kloosterterrein dat bekend staat als de Kloosterweide. Het is mogelijk dat deze molen reeds in 1598 bestond en toen eigendom was van Willem van Santen, die in 1606/1607 plaats maakte voor een ‘Jacob den Engelsman’, wiens naam tot in 1619 in de schatcedulen wordt genoemd. (1) De Engelsman die ons denken doet aan die andere Engelsman wie op de achterste Jeruzalemse molen in Velp zijn tegengekomen is in 1620 of 1621 opgevolgd door Laurens Sluyter Die dan tot 1627, als eigenaar van vier molens dit boek staat.
1628
In 1628 verdwijnt zijn naam uit de schatcedulen . Drie van zijn molens blijken het eigendom te zijn geworden van Dirck Otten , de vierde straat nu ten naam van Peter van de Poel. Peter van de Poel was de oudste zoon van Pieter Jacobsz van de poel en Godelieve de la Rame, geboren in 1599 en gehuwd met Geertruiyd Peters Kan. Of van de Poels molen dezelfde is als die van Jacob den Engelsman, en of deze Engelsman reeds, papier in Renkum heeft gemaakt, valt niet meer vast te stellen. Zeker is, dat van de Poel papier heeft gemaakt en deze ‘pampiermolen aent Dorp” , zoals de molen bij de herberg in oudere stukken soms wordt genoemd. In september 1653, als van de Poel Hans koopman in Amsterdam woont, verklaart hij molenmeester op een grauwpapiermolen in Re(n)kom te zijn geweest.(2) Op de kaart van Veluwe van Nicolaas van Geelkercken van 1639 staan twee watermolens aangegeven op de Renkumse beek: de Hartense koren molen en bij de straatweg Wageningen- Heelsum de hier beschreven molen.(3) Tot 1637, het laatste jaar waarover schatcedulen aanwezig zijn, wordt Peter van de Poel als bewoner van deze molen genoemd, maar dat hij er veel langer nog in Renkum bleef blijkt uit een overeenkomst van 25 maart 1647 met zijn halfbroer en zuster, Frans en lijntje van Aelst over hun gemeenschappelijke papierhandel, waarbij werd bepaald dat men in Renkum met twee kuipen zou werken. Hier werd toen alleen of hoofdzakelijk grauw papier gemaakt. Peter van de Poel vestigde zich later in Amsterdam als handelaar in papier en tabak, en overleed daar in 1656.
Gezicht op Renkum, D.A. Clemens, krijttekening 1825. Aan de rechterzijn herberg – brouwerij ‘De Bock’ links de gereformeerde kerk en in het midden vermoedelijk de papiermolen.
Collectie Rijksprentenkabinet Amsterdam, RP-T-1921-207RP
Bron: Historisch Documentatiecentrum Renkum.
www.heemkunderenkum.nl
1639
De molen, die op grond en water stond, dat vroeger tot het Sint Maria’s klooster had behoord, kwam omstreeks 1639 met de landgoederen Kwadenoord en de Keyenberg door koop in het bezit van de Arnhemse burgemeester Hendrik van Essen en dan door het huwelijk van zijn dochter en erfgename Swane Pensee van de luitenant admiraal Willem Joseph van Gent. Peter van Poel was dus geen eigenaar maar pachter van de molen. Hij werd opgevolgd door een pachter waarvan ons alleen de naam Aelbert de pampiermaker bekend is.(4) Het is mogelijk, dat hij identiek is aan ‘meester Albert’,, papiermaker van de bovenste molen onder Coldenhoven. Na Aelbert kwam meester Gosen Hendriks, getrouwd met Angenitje Tonis. Ook van hem weten we slechts weinig. Hij was vermoedelijk de zoon van Hendrik Petersen, wiens kinderen in 1678 een akkerbouwland van tweeënhalf schepel, (Een Gelderse schepel = 100 Gelderse roede = 1450 m².),onder andere aan Gosen en zijn vrouw verkopen. In 1683 kocht de papiermaker een stuk bouwland van drieënhalf schepel, genaamd de Struykacker; beide percelen lagen in de Renkumse Enk.
1709
Na 1709 wordt Gosen niet meer genoemd. Een Hendrik Gosens, die in 1719 in het lidmatenboek van de gereformeerde gemeente wordt vermeld, was vermoedelijk zijn zoon en mogelijk ook opvolger. Hij zal echter geen pachter zijn geweest, want in 1719 was pachter van de molen Reynder van Marle. Van Marle was in of kort voor 1699 getrouwd met Evertje Peters, weduwe van Jan Jacobs Sevenhuizen, papiermaker op de molen bij Veldhuizen op het Loo. In 1700 werd deze molen voor afbraak verkocht, en het echtpaar kwam naar Renkum. Daar pachten zij de papiermolen bij de Bock en de Hartense Korenmolen, in ieders geval vóór 1718 maar vermoedelijk reeds veel eerder, stichten in 1715 de nieuwe molen achter de kerk, en verwierven in 1709 of eerder de opstal van de molen in Kwadenoord. De papiermolens werden allen bewoond door meesterknechts; van Marle woonde zelf vermoedelijk op de korenmolen. Mogelijk was dus Hendrik van Gosens van Marles meesterknecht op de molen bij de Bock. Deze papiermakerij op grote schaal bracht ook grote financiële problemen met zich mee, hetgeen leidde tot peindingen(=verpanding) aan van Marles goederen door de heren van Gent vanaf 1718 en verkoop, reeds in 1717, van de molen in de Kwadenoord en in de dertiger jaren van de nieuwe molen achter de kerk. (7)
Dorpsgezicht in Renkum, Jan van Goyen, 1651
Bron: Rijksmuseum http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.51171
1735
In de molen bij de Bock is van Marle opgevolgd door Berent Hendriks, die evenals zijn voorganger tevens pachter werd van de Hartense Korenmolen. Berent werd in maart 1735 als lidmaat van de gereformeerde gemeente van Renkum aangenomen, als ‘jongeman van Apeldoorn’. Hij trouwde in mei 1738 met een meisje uit Renkum, Arentje Dibbets, dochter van Jan Dibbets, papiermaker op Harten. Berent Hendriks, molenaar en papiermaker, bleef pachter tot in 1754. Op 19 september van dat jaar droog hij aan de ‘HoogWelGeborene Vrouwe Margaretha Maria, baronesse van Ghendt, ehegemalinne van den HWGeb. Heeer O. Baron van Schwarzenbergh en Hohenlandsbergh, grietman van Dantumadeel” het gaande molenwerk van de Hartense korenmolen en van zijn papiermolen over . Het papiermolen interieur bestond uit as en wiel, drie platen, vijftien hamers nevens de bakken, stofkasten en kuip, twee persen en een lijmketel. Samen met het binnenwerk van de korenmolen kreeg Berend hiervoor 500 gulden en voor een droogschuur op de berg met een varkenskot staande bij het huis kreeg hij nog 100 gulden. Het bedrag werd overigens niet uitbetaald, maar in mindering gebracht van de kennelijke achterstallig pacht.(8)
In 1754 verwierf de baronesse ook het molenwerk van de Hartense papiermolen en van de molen achter de kerk, het interieur van de molen bij de Kortenberg was reeds in 1746 gekocht.
Als pachter werd Berend Hendriks opgevolgd door Lubbert(us) Schut, in februari 1731 geboren als zoon van Paul Schut en Lijsbet Lubberts, papiermakers op de molen op de Elshegge in Oosterbeek.Lubbert Schut, jongeman van Oosterbeek, wonende te Renkum trouwt 3 mei 1756 te Hemmen, met attestatie van Dodewaard. Zijn vrouw was Neeltje van den Wiltenburg (of-berg), jonge dochter van Zetten, die op de Wuurt (?) onder Hien (dat is in Dodewaard) woonde. Schut heeft tot in 1781 de molen in Pacht gehad.
1781
Op 2 juni 1781 verkocht Wilco baron thoe Schwarzenberg en Hohenlandsberg de opstal van de molenbij de herberg de Bock voor 545 gld. Aan Peter Epping, die dit bedrag niet contant hoefde te betalen maar hiervoor van de baron tegen slechts 3 procent een lening kreeg met de molen als onderpand. Op 30 september van hetzelfde jaar trouwde Peter met Elisabeth Schut, een in 1758 geboren dochter van Lubbert Schut en volgde zijn schoonvader als pachter van grond en water op. Peter Epping werd 7 jullie 1743 te Apeldoorn gedoopt als zoon van Lambert Epping en Teunisje Jans. Peter en zijn vrouw kochten in mei 1791 ook het water en de grond van de molen van de baron en werden daarmede ‘ten Zutphense rtechte’ beleend. (9)
Elisabeth Schut is 2 maart 1802 overleden. De Franse enquête van 1808 maakt melding van Peter Eppings molen, waar twee soorten papier met het watermerk P.I.S werden gemaakt, maar volgens de enquête van 1812 stond de molen toen stil. In juni 1811 had Nicolaas Pannekoek namens zijn firma Gebroeders Pannekoek te Oosterbeek aan Peter Epping een lening van 1500 gld. verstrekt met de molen als hypothecair onderpand. Hij overleed op 4 juli 1813. Volgens Demoed(10) hebben de erfgenamen de molen in 1819 verkocht aan Abraham Pannekoek, eigenaar van de Hartense molen.
De in 1863, op de plek van de oude herberg “De Bock”, gebouwde villa “Redichem” welke onder andere bewoond werd door steenfabrikant Heinrich Gerhard Reymer en zijn echtgenote Arnolda Hermina van Wijck, dochter van de steenfabrikant Richardus van Wijck. Op de achtergrond huize “Tondano”, gelegen tussen “Redichem” en hotel Campman.
Bron: Historisch Documentatiecentrum Renkum. www.heemkunderenkum.nl
1852
In 1852 kocht Aart Berends de molen. (11) Hij zou door het overlijden van Abraham Pannekoek, eigenaar van de hartense oliemolen, de pacht hiervan kwijt raken en wilde nu zijn bedrijf naar de molen achter De Bock overbrengen. Op 2 november 1852 richtte hij een verzoek hiertoe aan de gedeputeerde Staten van Gelderland. Natuurlijk kwamen er bezwaren. Aller eerst van het Roomsch-Katholyk Kerkbestuur. De toenmalige rooms-katholieke kerk lag nog geen 100 m ten noorden van de molen en het kerkbestuur vreesde geluidshinder bij de godsdienstoefening oftewel kerkdiensten. Een tweede bezwaar kwam van F.J.Offenberg en zijn moeder B .T. Staring, weduwe van W. Offenberg en wel als respectievelijk bierbrouwer en logement houdster. Volgens de laatste zou het met de rust rond haar logement zijn gedaan door het “oorverdovend en nieuw ondermijnend geraas” waardoor “ elkaars woorden niet werden verstaan.”
En wat de bierbrouwerij betreft deze zou te lijden krijgen van watervervuiling. Hoe zin delijk ook, uit de oliemolen zouden toch altijd vet deeltjes op het water komen. Als dan’s winters de Rijn bij hoogwater ook de brouwerij zou binnenstromen, zouden die vette deeltjes ook de werktuigen aldaar “besmetten die zoo eene voorbeel-deloozen zindelijk vereischen”. En dus: “ik hoop en vertrouw UE. Achtb. Zich zullen bevinden welke niet geheel en al onbekend zijn met de Scheikunde ten einde te beseffen het grootte gevaar dat er bestaat door de Bierbrouwerij in aanraking te zien met eene Oliemolen welks vetdeelen kunnen vervoeren in derzelver werktuigen over welker nadeel ik het zoo het nodig is voorbeelden zoude kunnen aanhalen, dat het zij door welk ongerief van dien aard eene geheele Bierbrouwerij is bedorven en vernietigd is geworden.
Het advies van B&W van Renkum was voor Aart Berends evenwel positief; waterrad of stoommachine maakten weinig gedruis, van Berends kon eerbied worden verwacht ten aanzien van de R.K erediensten en hij had maatregelen toegezegd teneinde vervuiling van water vanuit zijn molen tegen te gaan. En hij verklaarde nog eens nadrukkelijk, uitsluitend met waterkracht te zullen werken en geen stampers maar persen te gaan gebruiken. Drie jaren later richtte Berends zich opnieuw tot Gedeputeerde staten. Hij had in zijn molen een kollergang, een voor en een naslagpers geïnstalleerd. Om hiervoor voldoende aandrijfkracht te krijgen had hij naast zijn eigen beek nog de ‘Afgebrande beek’ gehuurd van het landgoed Kortenburg, en met veel kosten het water daarvan op zijn molen gebracht. Toch bleek dit nog onvoldoende om de drie genoemde werktuigen tegelijkertijd aan te drijven, zodat er altijd een pers stilstond. Tot overmaat van ramp wilde de eigenaar van de ‘Afgebrande beek’ niet meer of alleen tegen zeer hoge prijs te verhuren, omdat hijzelf op zijn landgoed een oliemolen had, nl. De oude oliemolen aan de Hartenseweg, die dus was blijven bestaan en wellicht ook een geduchte concurent was met zijn vanouds bestaande klantenkring. Berends vroeg nu toch maar teostemming voor het plaatsen van “eene stoominrichting als beweegkracht” en “een of meer heijen of stampers, als slagwerk”. Berends heeft, ondanks al zijn pogingen weinig of geen succes gehad met zijn nieuwe molen. In 1854 had deze in het geheel niet gewerkt en in 1855 is ze gesloopt. (12)
De molen stond ter hoogte van de achtertuin van de villa Redinchem. Nu valt de oude molenplaats binnen de omheidingen van het terrein van papierfabriek Parenco de oude toestand is nu niet meer te herkennen.
Hotel Campman aan de zuidzijde van de Dorpsstraat.. Daarachter “Tondano”, ooit het woonhuis van de naamgever van het huis Van der Kolf, die lange tijd op Celebes had gewoond. Rechts het oostelijkdeel van de dubbele woning waarin de oud- marineman Roem woonde. Geheel rechts de toegangspoort tot de R.K. kerk., gebouwd op het Kosterieland.
Bron: Historisch Documentatiecentrum Renkum. www.heemkunderenkum.nl
Bron:
De papiermolens in de provincie Gelderland door H.Voorn 1985
1) G.H. Arnhem, Schatcedulen Veluwe 5922. Fol 120 en 234, 5923, fol 155 en 312V, 5926, 5927, 5928, en 5928; de schatcedulen van 1620 ontbreken en na 1637 zijn geen verdere cedulen aanwezig.
2) G.A.A., N.A. 2280 fol 84. Zie ook Van Dillen III, no. 1233.
3) Deze kaart is opgenomen in Pontanus, Historicae Gelricae.
4) Zijn naam komt voor in 1656 in het rekeningenboek van het O.L. Vouwengilde van Renkum. Zie Gelre xxxv, 1932, blz. 164.
5) R.A.G., Arch. Staten Veluwe 161, fol. 4v, 16,46; 1010 fol. 23v.
6) Nijhoff, Arch. Hof van Gelre, blz. 238
7) R.A.G. , Arch. Staten Veluwe 161, fol. 42.
8) Ib. 1011, fol.180v, 181.
9) Ib. 1013, fol. 15v-17; Register Leenakten Arnhem blz. 41.
10) Demoed, blz. 210-
Op kracht van stromend water. H.Hagens 1998.
11) R.A.G., Arch. G.S., Inv. Nr. 9622, Renkum
12) Idem, Inv. Nr. 1338, Gemeenteverslagen Renkum 1851 – 1884